‘De kerker van de ziel’

Over de erfenis van Plato

Er wordt wel eens beweerd dat filosofen nitwits zijn die in een donkere kamer geblinddoekt zoeken naar een zwarte kat die er niet is. Filosofen krijgen inderdaad ietwat gemakkelijk het weinig vleiende etiket opgekleefd dat ze wereldvreemde kwanten zijn die in de beslotenheid van hun studeerkamers denksystemen ontwerpen waar een gewone sterveling geen mallemoer aan heeft omdat ze mijlenver verwijderd blijven van de échte, dagdagelijkse problemen. Met nadenken over tijd en ruimte, over zijn en niet-zijn, over vrijheid en noodzakelijkheid kun je geen spijker in een muur slaan, een stofzuiger repareren of groenten kweken.

En toch. Zo is er bijv. een filosoof geweest die beweerde dat het er niet op aankomt om de wereld te begrijpen maar om hem te veranderen en die via zijn filosofisch systeem de wereld effectief diepgaand heeft beïnvloed. De impact van Marx, want over hem gaat het, kan moeilijk overschat worden ook al zijn de Oost-Europese communistische regimes in de loop van de laatste 20 jaar geïmplodeerd ; laten we toch maar niet vergeten dat de economische reus die China heet nog altijd wordt bestuurd door een marxistisch geïnspireerde partij, ook al is die niet bepaald vies van liberale en kapitalistische ideetjes.

Marx verkeert in het diepzinnige gezelschap van een pléiade andere denkers die hun stempel hebben gedrukt op de Europese samenlevingen en hun cultuur. Aristoteles, Thomas van Aquino, Descartes, Kant, Nietzsche, Sartre en Heidegger zijn er maar enkelen van. Iemand die in het rijtje zeker niet mag worden vergeten is … Plato, Grieks filosoof uit de 5° eeuw voor Christus. Aan hem heb ik in de loop van september een paar keer moeten denken, o.a. toen Pascal Smet, de Vlaamse Minister van Onderwijs in een lijvige nota van 50 blz. -Mensen doen schitteren- zijn visie over de vernieuwing van het middelbaar onderwijs uiteenzette maar ook toen 3 Vlaamse bisschoppen, wellicht een beetje gedwongen door de lawine aan verontwaardigde reacties die het rapport-Adriaenssens had teweeggebracht, het waagden om een voorzichtig vraagteken te plaatsen achter de noodzakelijkheid van het verplichte celibaat.

We zijn nog altijd erfgenamen van en schatplichtig aan Plato’s dualistisch mensbeeld, een mensbeeld dat een scherpe scheiding en tegenstelling aanbrengt tussen geest/ziel enerzijds en het lichaam anderzijds. Uiteraard vertegenwoordigt de ziel daarin het positieve element : ze is van nature eeuwig, vertoeft weliswaar voor een bepaalde tijd in het lichaam als in een kerker maar verhuist na de dood opnieuw naar het rijk van de eeuwige Ideeën. Via generaties volgelingen – het neoplatonisme - heeft het zich in het Middellandse Zeegebied verspreid. Sintels ervan zijn te vinden in het Nieuwe Testament, bij Johannes en Paulus met hun beschouwingen over de kloof tussen het vlees en de geest. Later is het overgenomen door de grootste Westerse kerkvader, St.-Augustinus (grens 4°-5°eeuw) en heeft het, tot op de dag van vandaag, het christelijke denken beheerst. Symptomatisch in dat verband is bijv. de indeling van de Middeleeuwse standenmaatschappij waar, naast de adel, de ‘geest’elijkheid – woorden spreken soms boekdelen- deel uitmaakte van de hogere klassen. In de lijn van de platoonse negatieve kijk op de lichamelijkheid ligt dan ook de verwrongen visie op en de onderdrukking van de seksualiteit, de onderwaardering van het huwelijk – toch een van de 7 sacramenten - en de ophemeling van de ongehuwde, celibataire levenswijze, ook al heeft Rome het verdomd moeilijk gehad en honderden jaren moeten zwoegen om het verplichte priestercelibaat door te kunnen drukken.

Wellicht is de huidige cultus van het lichaam, met alle trieste excessen en afwijkingen vandien, voor een goed deel te verklaren als een revolte tegen een eeuwenlange repressie van het verdoemde ‘vlees’. Nu de Kerk in deze geseculariseerde wereld haar greep op de samenleving is kwijt gespeeld zijn de gewetens niet langer meer beducht voor het folterende vuur van de hel en ligt de weg naar het bandeloos genieten wijd open.

De dramatische verhalen over pedofilie in de Kerk die in schokgolven over ons heen spoelen bewijzen m.i. dat heel wat geestelijken niet opgewassen waren en zijn tegen de gevaren van het verplichte celibaat. Ik beweer niet dat celibatairen – of ze nu al dan niet tot de clerus behoren- per se verwrongen persoonlijkheden zijn die zomaar mogen verdacht worden van louche praktijken. In alle godsdiensten en religies bewijzen monniken, derwisjen, fakirs, goeroes, lama’s én ook priesters dat het wel degelijk mogelijk is om evenwichtig en harmonieus om te springen met de gevolgen van de vrije keuze voor seksuele onthouding. Celibatair kunnen leven is een charisma, een gave maar jammer genoeg wordt die niet automatisch meegegeven bij de priesterwijding of de intrede in een klooster ….
In zijn bovengenoemde onderwijsnota verduidelijkt minister Pascal Smet dat hij in het middelbaar onderwijs komaf wil maken met de traditionele indeling ASO (algemeen secundair onderwijs), TSO (technisch secundair), BSO (beroeps secundair) en KSO (kunst secundair onderwijs). Van dit klavertje vier is KSO het jongere broertje dat we verder buiten beschouwing laten. Het is geen toeval –woorden en begrippen liegen niet- dat alleen het ASO de ronkende waardering ‘humaniora’ kreeg toebedeeld. Het ASO biedt zijn leerlingen richtingen aan die hen letterlijk tot ‘meer mens’ vormen. (humaan en –ior, het Latijnse achtervoegsel van de vergrotende trap) Het TSO en BSO bleven en blijven verstoken van die eretitel. Het ASO herbergt het segment van de jongelui die kiezen voor een theoretische opleiding terwijl het TSO en zeker het BSO veeleer praktisch georiënteerd zijn. Leerlingen uit het ASO worden geacht later hun boterham te verdienen met het denkwerk van de grijze hersencellen (de geest) daar waar afgestudeerden uit TSO en BSO aan de kost zullen komen met handenarbeid en het uitoefenen van een stiel. (het lichaam)

Ook in het onderwijs speelt het platoonse mensbeeld nog altijd mee op de achtergrond. Het hoeft geen betoog dat bij onze waardering het TSO en BSO de rol van assepoester toegeschoven krijgen. De doorsnee ouders dromen er nog altijd van dat de telgen hun schoolcarrière kunnen opstarten én beëindigen in het ASO ook al schreeuwen samenleving en werkgevers om lassers, timmerlui, metselaars, stukadoors en loodgieters, om ambachtslui die veel, héél veel geld kunnen verdienen. Misschien dat op termijn de sirenezang van de poen zo onweerstaanbaar klinkt dat jongelui het niet langer minderwaardig vinden om met hamer en truweel, met lasbril en soldeerbout aan de slag te gaan, alle overwegingen van Plato zaliger over ‘de kerker van de ziel’ ten spijt.

H.J.